Wat zijn de veiligheidseisen bij het afstellen van een machine?

Bij het inregelen van een machine worden de veiligheidsschakelaars/veiligheidscircuits tijdelijk buiten werking gesteld. De omgeving van de machine wordt met rode linten afgezet. Als iemand de zone-afzetting negeert, ontstaat een onveilige situatie want gevaarlijke mechanismes zijn bereikbaar. Maar een machine moet toch kunnen worden afgesteld. Wat zijn de veiligheidseisen in zo’n situatie?

Antwoord

De fabrikant van een machine dient volgens de norm EN-ISO 12100 paragraaf 5.4 de gevaren, gevaarlijke situaties en gevaarlijke gebeurtenissen te identificeren die optreden tijdens alle fasen van de levensduur van de machine. Een van de genoemde fasen is ook het ‘gebruiksklaar maken’ van de machine.
U noemt de activiteit ‘inregelen van een machine’, waarbij veiligheidsschakelaars/ veiligheidscircuits buiten werking worden gesteld. De Machinerichtlijn (Wet) zegt in Bijlage I paragraaf 1.6.1 het volgende over afstellen en onderhoud:

1.6.1. Onderhoud van de machine
De afstel- en onderhoudspunten moeten zich buiten de gevarenzones bevinden. Afstelling, onderhoud, reparatie en reiniging moeten kunnen plaatsvinden als de machine tot stilstand is gekomen.
Indien aan één of meer van bovenstaande voorwaarden om technische redenen niet kan worden voldaan, moeten maatregelen worden genomen om te waarborgen dat deze verrichtingen veilig kunnen worden uitgevoerd (zie punt 1.2.5).

Met andere woorden een machinebouwer moet eerst proberen alle afstellingen en onderhoud mogelijk te maken van buiten de gevarenzone. Als dat niet lukt moeten de bepalingen uit Bijlage I paragraaf 1.2.5 worden gevolgd. Deze bepalingen zijn ook opgenomen in de norm EN-ISO 12100 paragraaf 16.2.11.9.

6.2.11.9 Besturingswijze voor afstellen/instellen, instrueren, proceswisseling, zoeken naar defecten, reiniging of onderhoud
Indien voor afstellen/instellen, instrueren, proceswisseling, zoeken naar defecten, reiniging of onderhoud van machines een afscherming moet worden verplaatst of verwijderd en/of een beschermende voorziening moet worden uitgeschakeld, en indien het ten behoeve van deze handelingen noodzakelijk is dat de machine of een deel van de machine in bedrijf worden gesteld, moet de veiligheid voor de bediener worden bereikt door gebruik te maken van een specifieke besturingswijze die tegelijkertijd:
a) alle andere besturingswijzen uitschakelt,
b) de werking van de gevaarlijke machinedelen slechts mogelijk maakt door voortdurende bediening van een vrijgavevoorziening, een bedieningsorgaan dat moet worden vastgehouden of een tweehandenbediening,
c) de werking van de gevaarlijke machinedelen slechts mogelijk maakt bij een toestand van verlaagd risico (bijvoorbeeld verlaagde snelheid, gereduceerd(e) vermogen/kracht, stap-voor-stapbedrijf, bijvoorbeeld met een bewegingsbeperkend besturingsorgaan), en
d) iedere werking van de gevaarlijke functies voorkomt die worden veroorzaakt door een gewenste of ongewenste signaal handeling van de sensoren in de machine.

Opmerking
Voor enkele speciale machines kunnen andere beschermende maatregelen geschikter zijn.

Deze besturingswijze moet worden verbonden aan een of meer van de volgende maatregelen:
— het zo veel mogelijk beperken van de toegang tot gevaarlijke zones;
— een noodstopvoorziening binnen onmiddellijk bereik van de bediener;
— een verplaatsbare bedieningseenheid (draagbaar programmeerstation) en/of lokale bedieningsorganen (die het zicht toelaten op de bestuurde machinedelen).
(Zie IEC 60204-1).

Conclusie

Afstelling of onderhoud aan een bewegende machine is onderhevig aan zeer specifieke en duidelijke wet- en normeisen. Echter indien het inregelen uitsluitend gebeurd tijdens de opbouwfase bij de fabrikant en het niet noodzakelijk is dat de gebruiker ooit hetzelfde moet gaan doen, kan mogelijk een andere keuze worden gemaakt.

Deze vraag is beantwoord door Fusacon BV

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *