Nieuw Europees meetnetwerk volgt nauwkeurig alle niet-CO2 broeikasgassen (video)

Vooruitlopend op de politieke klimaattop eind van het jaar in Parijs, vindt van 21 tot 24 september aan de Universiteit Utrecht een internationale wetenschappelijke conferentie plaats over alle andere broeikasgassen dan CO2. Deze broeikasgassen dragen naar schatting voor ongeveer één derde bij aan de voorspelde opwarming van de aarde. De conferentie is de afsluiting van het Europese InGOS project dat werd geleid door ECN in Nederland. InGOS heeft een zeer nauwkeurig Europees meetnetwerk voor niet CO2-broeikasgassen opgeleverd. Vanuit Nederland namen ook de Universiteit Utrecht, de Rijksuniversiteit Groningen en de Vrije Universiteit in Amsterdam deel.

"Dankzij InGOS kunnen we nu in Europa de concentraties van de bekende niet-CO2-broeikasgassen in de atmosfeer uitermate nauwkeurig volgen", licht Thomas Röckmann, hoogleraar Atmospheric Physics and Chemistry aan de Universiteit Utrecht en gastheer van de conferentie toe. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat de uitstoot van zeer schadelijke broeikasgassen die werden gebruikt in spuitbussen en airconditioners, fors is teruggedrongen. De concentratie van andere broeikasgassen is echter toegenomen en lijkt moeilijker te beperken. "Voor het maken van nieuwe afspraken over de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen zijn onafhankelijke wetenschappelijke bepalingen zoals door het InGOS-meetnetwerk, uiteraard van groot belang", aldus Röckmann.

Ondersteuning voor klimaatbeleid

Via het InGOS-meetnetwerk kunnen (potentiële) andere broeikasgassen opgespoord worden, zelfs al als ze nog in hele lage concentraties voorkomen. Zo zijn binnen InGOS tot nu toe nog onbekende CFK’s ontdekt. Ook is een aantal vervangers van dit soort stoffen in de atmosfeer waargenomen, die zelf ook weer sterke broeikasgassen zijn. "We hebben nu zulke gevoelige meetapparatuur, dat we nieuwe middelen direct vanaf hun marktintroductie zien verschijnen. Dat is een geweldige ondersteuning voor het klimaatbeleid", stelt Röckmann.

Meest succesvolle voorbeeld

Het beperken van de uitstoot van andere broeikasgassen dan CO2 geldt als een relatief eenvoudige maatregel om het broeikaseffect te beperken. Het meest succesvolle voorbeeld is de vervanging van gehalogeneerde koolwaterstoffer door andere stoffen, die minder schadelijk zijn voor de ozonlaag. Nederland haalt een groot deel van de klimaatafspraken dankzij de reductie van de emissie van methaan in afvalstorten en de reductie van de uitstoot van ‘lachgas’ bij de kunstmestproductie.

Uitstoot neemt toch toe

De uitstoot van een aantal belangrijke niet CO2-broeikasgassen, zoals methaan, neemt wereldwijd echter toch verder toe. Methaan kan veel meer warmte vasthouden dan CO2 en draagt daardoor relatief meer bij aan het broeikaseffect. De concentratie van methaan in de atmosfeer vertoont een grilling verloop, van jaren met een sterke toename via een stabiele toestand begin deze eeuw tot recentelijk een nieuwe sterke stijging.

 Dr. Ed Dlugokencky van het NOAA Earth System Research Laboratory in Boulder, de Verenigde Staten, die de leiding heeft over het grootste methaan-meetnetwerk ter wereld, presenteert in Utrecht de stand van zaken over de methaan-emissies.

Winning van schaliegas

Methaan, het hoofdbestanddeel van aardgas, komt van nature in een zeer lage concentratie in de atmosfeer voor en wordt bijvoorbeeld gemaakt door bacteriën in moerassen. Menselijke activiteiten dragen inmiddels echter meer bij aan de uitstoot dan natuurlijke processen. Zo is de afgelopen jaren gebleken dat bij de winning van schaliegas – aardgas dat gewonnen wordt uit schalie – behoorlijk wat methaan vrijkomt. Maar omdat methaan bij zo veel verschillende processen vrijkomt, is het moeilijk te bepalen welke daarvan het meest bijdragen aan de toename van de concentratie in de atmosfeer.

Meetmast Cabauw unieke nationale faciliteit

ECN coördineert het InGOS-project en voert ook zelf verschillende onderzoeken uit.

"Het InGOS doel om Europese emissies van methaan en lachgas beter in beeld te krijgen interpreteren we hier nader voor ons eigen Nederlands territorium", aldus meetdeskundige Arjan Hensen van ECN. Met de meetmast bij Cabauw heeft Nederland een unieke nationale faciliteit. In 2012 werd een groot vergelijkingsexperiment uitgevoerd op en om de meetmast.
Daar werden verschillende instrumenten die methaangas uit het veenweidegebied getest. Met succes want alle instrumenten waren het binnen 10% met elkaar eens. Dat is vanuit de instrumenten bezien een mooi resultaat als je weet verschillende meetlocaties in het groene hart al snel 50 … 100% verschil kunnen laten zien.

Om voor Nederland totaalemissies te berekenen, geeft het verschil tussen die soortgelijke meetstations wel ook direct het probleem aan. Daarom wordt ook gekeken in hoeverre de metingen op de grote toren van 200 meter hoog die integrale beelden kan laten zien. De resultaten van die analyse worden op de conferentie gepresenteerd en bediscussieerd. Daarnaast is binnen InGOS een grote stap gemaakt in het verbeteren en goedkoper maken van de meetinfrastructuur op Cabauw. ECN heeft een nieuwe fast fourier infrarood spectrometer aangeschaft en binnen het InGOS-project is die machine ‘in huis’ nog aanzienlijk verbeterd. Dit optische apparaat vervangt een gaschromatograaf die veel meer onderhoud nodig heeft en dus veel meer tijd kost.

Snel inzicht in emissies Nederland

Nu binnen InGOS de dataset van alle metingen verder is doorgelopen en gecheckt kan de datareeks van de Cabauw-meetmast ook worden gebruikt voor trendanalyses. Daarbij richt ECN zich op het ontwikkelen van relatief eenvoudige algoritmen die een snelle eerste indruk kunnen geven van de ontwikkeling van de emissies in het Nederlands territorium. Voor methaan en lachgas is er flink wat veranderd in de laatste jaren en dat zien we in de Cabauw emissie-indicator ook terug. Tijdens het congres in Utrecht legt ECN de resultaten voor aan de 100 collega-wetenschappers.

InGOS is een zogenoemd Integrating Activity (IA) project gefinancierd binnen het EU Framework Programme FP7. Aan het project werkten onderzoekers van 37 Europese onderzoeksinstituten mee.