Zevenjarige is expert Sinterklaasgedicht

Kinderen uit groep drie, vier en vijf die net hebben leren lezen zijn experts in het herkennen van rijm. Ze hebben veel sneller door dat woorden niet rijmen die veel op elkaar lijken, bijvoorbeeld mes en mus, dan jongere kinderen en dan volwassenen. Dat blijkt uit onderzoek van biologe/hersenonderzoeker Barbara Wagensveld van de Radboud Universiteit Nijmegen.

"Het lijkt erop dat de beginnende lezer als expert kan worden ingezet bij het schrijven van Sinterklaasgedichten", aldus Wagensveld die op 5 december op het onderzoek promoveert. Ze heeft – als eerste – het rijmeffect kunnen aantonen in het brein van kinderen die nog niet kunnen lezen.

Rijmen belangrijk voor leren lezen

Rijmen is voor de meeste volwassenen iets waar ze zich alleen rond 5 december mee bezig houden, maar rijmen en rijmherkenning is erg belangrijk in de voorschoolse ontwikkeling van kinderen, stelt Wagensveld. "Het kunnen herkennen van rijm geeft aan dat een kind niet meer alleen naar de betekenis van woorden luistert maar zich ook kan richten op de klanken van een taal. Deze vaardigheid biedt een kind de mogelijkheid losse klanken binnen woorden te herkennen en daar letters aan te koppelen, met andere woorden: te leren lezen."

Voorschoolse kinderen

Het is nog niet bekend hoe en wanneer kinderen zich realiseren dat woorden rijm zijn. Daarom liet Wagensveld kinderen van voorschoolse leeftijd drie soorten woordparen horen: woorden die rijmen zoals kus-mus, woorden die helemaal niet rijmen zoals bak-mus en woorden die op elkaar lijken, maar niet rijmen zoals mes-mus. De kinderen werd gevraagd voor elk van de paren te beslissen of ze rijmen of niet. De reactietijden en het aantal fouten werden gemeten en met behulp van EEG werd de respons in de hersenen geregistreerd.
Dezelfde rijmtaken legde ze vervolgens voor aan een groep volwassenen, kinderen in groep drie en dezelfde kinderen twee jaar later in groep vijf.

Jonge lezers rijmen het best

De uitkomsten laten zien dat de voorschoolse kinderen en de volwassenen minder goed rijmen. Zij hebben moeite om de woorden die globaal op elkaar lijken te onderscheiden als niet-rijmend. Ze maken meer fouten en zijn langzamer in het beoordelen van woordparen als met-mat, dan paren als bus-mat. Op de twee uitersten, de juiste rijmparen en de woorden die helemaal niet rijmden, scoorden alle groepen ongeveer gelijk. Kinderen die net hadden leren lezen deden het het best. Wagensveld denkt dat dat komt omdat kinderen in deze leeftijd veel oefenen met het opbreken van woorden: "Ze zijn op school continu bezig met taal op klankniveau en oefeningen met het hakken en plakken van woorden. "

Rijmeffect in hersenen zichtbaar

Met EEG mat de onderzoekster de verschillende reactietijden tussen de aangeboden woordparen. Ongeveer 300 milliseconde nadat een woordpaar is genoemd – rijmend of niet-rijmend – is er verschil in het signaal te zien. Bij niet-rijmende paren is op dat tijdstip een meer negatieve golf in het signaal waarneembaar dan bij rijmparen.

Rijmtests voor jonge kinderen

Rijmtaken behoren tot de standaardtaken waarmee je de ontwikkeling van het klankbewustzijn van een kind in kaart brengt. Wagensveld is blij dat ze nu een geoptimaliseerde maat in handen heeft om het rijmeffect aan te tonen. "Kinderen met een goed klankbewustzijn kunnen later ook beter leren lezen. Als we in een vroeg stadium kunnen aantonen dat een kleuter daar meer moeite mee heeft, is het misschien mogelijk ook eerder te beginnen met interventies die het leren lezen faciliteren. Het kind hoeft dan niet al met een achterstand te beginnen aan het formele leesonderwijs. Maar we moeten daarvoor uiteraard nog wel gaan kijken hoe risicogroepen zich gedragen bij het uitvoeren van deze rijmtaak".

Wagensveld is dus voorstander van het uitbreiden van de rijmtaken: "Als je die rijmtaken moeilijker maakt, geeft dat een gedifferentieerder beeld van de vaardigheden. En dat is vervolgens weer te koppelen aan leesgegevens van het kind."

Barbara Wagensveld (Scherpenzeel,1980) studeerde biologie aan de Radboud Universiteit. Na haar afstuderen werkte ze als onderzoeksassistent in het Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour, Centre for Cognitive Neuroimaging. In 2005 begon ze met haar promotieonderzoek, dat zowel is begeleid vanuit het Donders Institute als het Behavioural Science Institute. Barbara Wagensveld werkt inmiddels als postdoctoraal onderzoeker bij dit instituut.