Willen we de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 bereiken, dan moeten we alles op alles zetten om duurzame energietechnologieën verder te ontwikkelen. Voor overheidsbeleid is daarbij van belang of een technologie vooral voortbouwt op eerdere technologie, of juist steunt op natuurwetenschappelijk onderzoek, betoogt promovendus Peter Persoon.
Honderdduizenden patenten met betrekking tot energietechnologie staan geregistreerd bij het Europees Octrooibureau. Elk van die documenten verwijst weer naar andere patenten en is daarmee onderdeel van een enorm technologisch kennisnetwerk. "Niet elke technologie wordt gepatenteerd en veel patenten zullen nooit gebruikt worden", vertelt Persoon. "Maar het mooie is dat elk patent een gedetailleerde beschrijving biedt en een kwaliteitscheck heeft ondergaan."
Patenten kunnen daardoor inzicht geven in de kennisstructuur die aan de basis ligt van duurzame energietechnologieën zoals windturbines en zonnecellen. De natuurkundige dook voor zijn promotie bij Technology, Innovation & Society (TIS) aan de TU/e in die berg patenten. "Wat heeft zo’n technologie nodig om verder te komen? Wat voor partijen zijn betrokken bij de ontwikkeling en waar bevinden die zich?"
Database
Niet dat hij die documenten allemaal van A tot Z heeft gelezen. "Dat is uiteraard onbegonnen werk, nog even afgezien van de leesbaarheid van de inhoud. Maar onze afdeling, TIS, beschikt over een digitale database met patenten. Die is doorzoekbaar en elk patent is geclassificeerd door het patentbureau en via citaties gelinkt met andere patenten. Met de juiste algoritmen kun je daar relevante statistieken uit halen."
Als je kijkt naar de mate waarin technologie steunt op nieuwe wetenschappelijke inzichten, dan valt het volgens Persoon op dat dit voor de duurzame energietechnologie in veel hogere mate geldt dan voor fossiele technologie: daarbij wordt vooruitgang met name gedreven door technische ontwikkeling binnen de industrie. "Met dat verschil zou de overheid rekening moeten houden als je de ontwikkeling van duurzame technologie wilt stimuleren."
Hoewel Nederland er verstandig aan heeft gedaan om zich via de Topsectoren te richten op sectoren waar we al in uitblinken, is het qua subsidieverstrekking wat hem betreft nog te veel ‘one size fits all’. "Je ziet dat de beschikbare financieringsinstrumenten afhankelijk zijn van hoe ver een technologie al is ontwikkeld, het zogeheten ‘Technology Readiness Level’ of TRL. Maar zowel windturbines als zonnecellen hebben een hoge TRL – beide technologieën zijn behoorlijk volwassen. Toch zie je dat academisch onderzoek nog sterk bijdraagt aan betere zonnecellen, terwijl de nieuwe generaties windturbines juist voortbouwen op technische, industriële ontwikkelingen. Wat dat betreft lijkt windenergie dus meer op fossiele energietechnologie en zou je zonnecellen qua subsidies juist moeten indelen bij technologieën met een lagere TRL."
Onderscheid
Het zou daarom raadzaam zijn, vindt de promovendus, om in het subsidiebeleid niet slechts onderscheid te maken naar sector, maar ook naar technologie. "Nu wordt voor technologieën met een lagere TRL standaard verwezen naar subsidieregelingen van NWO en voor technologieën met een hogere TRL naar diverse andere regelingen niet gericht op academisch onderzoek, zoals DEI+" Dat werkt mogelijk niet optimaal voor zonneceltechnologie, waarbij de banden met academische instellingen juist zo vruchtbaar blijken."
Verder kwam uit zijn onderzoek naar voren dat technologieën ‘mobieler’ zijn wanneer ze meer op wetenschappelijke kennis steunen dan op technologische vooruitgang. Simpel gesteld is het dus makkelijker om in een land zonnecel-industrie op te starten dan je uit het niets op windenergie te richten. "Voor dat laatste heb je echt een soort ecosysteem nodig op een bepaalde locatie, terwijl het op het gebied van zonnecellen makkelijker is om kennis uit te wisselen met andere landen. Ook daar moet je als beleidsmaker wat mij betreft rekening mee houden."
Bron: Cursor