Minder R&D-financiering door NL overheid en meer door Europa

Als Nederland zo doorgaat, raakt het verder achterop bij de ambitie om 2,5% van het bruto binnenlands product te besteden aan R&D. Dat stelt het Rathenau Instituut op basis van eigen onderzoek. ‘De directe overheidsuitgaven voor onderzoek & ontwikkeling (R&D) stijgen weliswaar, maar blijven achter bij de verwachte economische groei.’

Verder stijgt voor het eerst sinds 2010 de programma-financiering van de organisaties voor toegepast onderzoek (TO2-instellingen). De overige onderzoekuitgaven nemen eveneens toe. Ook blijkt het Europese kader-programma Horizon 2020 succesvol uitpakt voor Nederlandse onderzoekers. ‘Met het nieuwe kaderprogramma zal waarschijnlijk de Europese financiering van R&D en innovatie verder toenemen.’

R&D-uitgaven in 2017

In Nederland is in 2017 14,7 miljard euro uitgegeven aan onderzoek en ontwikkeling (R&D). Bijna een derde hiervan bestaat uit directe financiering van de overheid. Daarnaast doet de overheid uitgaven aan innovatie zonder R&D-component en stimuleert de overheid R&D en innovatie via fiscale maatregelen.

De komende jaren

De publicatie ‘Totale investeringen in Wetenschap en Innovatie (Twin) 2017-2023′ gaat nader in op de ontwikkeling van de overheidssteun voor R&D en innovatie over de periode 2017-2023, gebaseerd op de Rijksbegroting voor 2019. De komende jaren bedragen de directe rijksuitgaven voor R&D 5,5 miljard euro en voor innovatie zonder R&D-component 0,35 miljard (in 2019). De fiscale maatregelen bedragen 1,34 miljard. De totale rijksoverheidssteun voor R&D en innovatie komt hiermee uit op 7,2 miljard. De provinciale en EU-uitgaven voor kennis en innovatie bedragen in totaal jaarlijks ongeveer 0,9 miljard.


 

Download hier het rapport

 TWIN 2017-2023

 


Het Rathenau trekt 5 conclusies:

  1. De directe R&D-uitgaven van de overheid stijgen, maar blijven achter bij de verwachte stijging van het bruto binnenlands product.

    De directe R&D-uitgaven van de rijksoverheid stijgen van 5,0 miljard in 2017 tot 5,5 miljard in 2018 en stabiliseren rond dit hogere niveau. Het gaat tussen 2017 en 2023 om een stijging van 11%, waar in de vorige Twin-publicatie nog sprake was van een stijging van 2,6%. Deze toename komt hoofdzakelijk door de extra investeringen in R&D uit het Regeerakkoord 2017, die in deze publicatie voor het eerst meegenomen zijn.
    Ondanks de stijging verwacht het Rathenau na 2018 een daling van de directe overheidsuitgaven aan R&D als percentage van het bruto binnenlands product (bbp): van 0,67% in 2017 naar 0,65% in 2023. Dit komt doordat de economie in de prognoses van het Centraal Planbureau (CPB) sterker groeit dan de begrote overheidsuitgaven voor R&D.

  2. Om de ambitie te realiseren dat 2,5% van het bbp in 2020 wordt uitgegeven aan R&D, zijn extra investeringen noodzakelijk.

    In de periode 2014-2017 besteedden overheid, bedrijfsleven en overige financiers samen 2,0% van het bbp aan R&D. Daarmee liggen de totale Nederlandse R&D-uitgaven onder de gemiddelden van de landengroepen OESO, EU-15 en EU-28. De directe overheidsuitgaven aan R&D zijn gelijk aan het gemiddelde van de EU-28 (de gehele EU), maar lager dan een aantal landen waarmee Nederland zich wil meten, zoals Duitsland, Zwitserland en de Scandinavische landen.
    Om de ambitie van 2,5% van het bbp voor R&D in 2020 te kunnen realiseren, moeten zowel overheden als bedrijfsleven meer investeren. Bij een gelijkblijvende verhouding tussen publieke en private R&D-uitgaven zou de overheid, bovenop de al begrote 500 miljoen per jaar, aanvullend nog 1,3 miljard per jaar moeten investeren.

  3. Voor het eerst sinds 2010 stijgt de programmafinanciering voor onderzoek bij de organisaties voor toegepast onderzoek (TO2-instellingen), dankzij de investeringen uit het Regeerakkoord.

    Na jarenlange dalingen is er dankzij de investeringen uit het Regeerakkoord een stijging in de programmafinanciering van de TO2-instellingen, de organisaties voor toegepast onderzoek: +16% tussen 2017 en 2023. De programmafinanciering van TNO stijgt het sterkst.
    Ook de overige beleidsgerichte onderzoekuitgaven stijgen, voornamelijk door extra investeringen vanuit het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Deze uitgaven (875 miljoen in 2019) komen daarmee echter nog niet in de buurt van de 1,1 miljard die in 2010 hieraan werd besteed.

  4. Het aandeel fiscale steun voor R&D is in Nederland relatief groot.

    Vergeleken met andere Oeso-landen is het aandeel fiscale overheidssteun voor R&D in Nederland hoog (0,17% van het bbp). Alleen België, Frankrijk en Ierland hebben een hoger percentage.
    In 2019 bedraagt de fiscale overheidssteun voor R&D en innovatie 1,4 miljard euro. De Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) om R&D te stimuleren beslaat hiervan het grootste deel. Het fiscale voordeel uit de WBSO stijgt na een kleine dip in 2018 van 1,2 miljard naar 1,3 miljard in 2023. De overige 139 miljoen is gekoppeld aan innovatieregelingen zonder R&D-component: de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en Willekeurige Afschrijving Milieu-investeringen (VAMIL).

  5. Europa gaat naar verwachting een nog grotere rol spelen in de financiering van R&D en innovatie.

    Naast de rijksoverheid speelt de Europese Unie een belangrijke rol in de financiering van R&D en innovatie. Onderzoekers verbonden aan Nederlandse instellingen haalden tot nu toe ruim 3 miljard euro aan financiering binnen uit het Europese kaderprogramma Horizon 2020; tussen 600 en 700 miljoen per jaar. Het belang van de Europese financiering is gegroeid van 9% van de totale publieke R&D-financiering tijdens het vorige, 7e kaderprogramma (KP7, 2007-2013) naar 11% voor H2020 (prognose).
    Voor het volgende kaderprogramma (2021-2027) heeft de Europese Commissie een totaalbudget voorgesteld dat ruim 20% hoger ligt dan voor H2020. Als Nederland zo succesvol blijft, kunnen de inkomsten uit het komende kaderprogramma toenemen naar 800 miljoen per jaar.