Boete voor betonpompbedrijf na dodelijk ongeval

Een betonpompbedrijf kreeg een geldboete opgelegd van 60.000 euro na een dodelijk bedrijfsongeval op een bouwplaats. Op 5 oktober 2016 overleed een medewerker nadat hij werd geraakt door de distributiemast en de eindslang van de betonpomp.

Het ongeluk gebeurde op een bouwplaats waar beton werd gestort met behulp van een betonpompwagen voor de fundering van nieuw te bouwen stallen. De betonpompwagen was op een locatie geplaatst op een natuurlijke ondergrond, voorzien van een recent opgebrachte en aangereden laag gebroken puin. Onder de steunvoeten van de betonpompwagen werd standaard ondersteuningsmateriaal gebruikt, namelijk kunststofplaten van 50 cm x 80 cm. Per steunvoet drie platen en bij één minder zwaar te belasten steunvoet één plaat. Medewerkers van het bouwbedrijf en de machinist van de ingehuurde betonpompwagen gingen beton storten. Een medewerker van het bouwbedrijf bediende de eindslang van de betonpompwagen. Tijdens het storten braken twee van de drie kunststof onderlegplaten onder één steunvoet en zakte die steunvoet plotseling weg in de ondergrond. Daardoor zakte de betonpompwagen aan de achterzijde weg en kwam aan de voorzijde los van de grond. De distributiemast van de betonpompwagen zakte daardoor plotseling met kracht naar beneden. De medewerker die onder de distributiemast stond en de eindslang bediende, werd geraakt. De medewerker raakte daarbij zodanig ernstig gewond dat hij ter plaatse aan zijn verwondingen overleed.

Ongeschikt ondersteuningsmateriaal

Het blijkt dat het standaardondersteuningsmateriaal van de betonpompwagen niet geschikt was voor de ondergrond. Dit had van tevoren gecontroleerd en berekend moeten worden.
Ook is er geen coördinator aangesteld door het betonpompbedrijf. Deze had ervoor moeten zorgen dat maatregelen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van medewerkers op de bouwplaats werden nageleefd.

Berekenen draagkracht ondergrond

In de bedieningshandleiding over het plaatsen van de betonpompwagen is opgenomen:
‘Machine’s op geschikte ondergrond ondersteunen! (..) Informeer u over het draagvermogen van de ondergrond (toegestane bodemdruk kN/m2). Wanneer het draagvermogen niet bekend is, dient u steeds van de meest ongunstige situatie uit te gaan’. Daarnaast wordt in een tabel vermeld voor welke ondergrond de standaard onderlegplaten wel en niet geschikt zijn. Uit die tabel blijkt dat de standaard onderlegplaten ongeschikt zijn voor een natuurlijke ondergrond. Dezelfde tabel is ook aangebracht op de betonpompwagen.
Ook tijdens de opleiding Machinist Mobiele Betonpomp komt aan de orde dat de betonpompmachinist de draagkracht van de ondergrond moet controleren. De bodemdruk moet bekend zijn bij de aannemer/bouwmaatschappij. Zo niet, dan moet deze berekend worden door de machinist. De verantwoordelijkheid voor een veilige opstelling ligt bij de machinist. Deze had de opstelplaats moeten controleren en afwijzen wanneer er uit veiligheid-technisch oogpunt twijfels bestaan.

Visuele beoordeling

De betonpompwagenmachinist heeft gewerkt volgens een werkwijze die gebruikelijk is in de branche (zo vermeldt de directeur); namelijk er wordt visueel beoordeeld of de standaard onderlegplaten geschikt zijn voor de ondergrond. Er is geen navraag gedaan naar de bodemdruk, er is geen berekening uitgevoerd en ook de gebruikshandleiding van de betonpompwagen is niet gelezen. Met deze werkwijze zijn veiligheidsnormen geschonden waarvan verdachte zich bewust had moeten zijn. Bij de strafoplegging betrekt de rechtbank nadrukkelijk de omstandigheid dat betonpompbedrijf zijn werkwijze na het ongeval niet heeft veranderd en dat nog steeds op deze, onder dezelfde omstandigheden, onveilige wijze wordt gewerkt.

De rechter oordeelt dat het betonbedrijf aanmerkelijk onvoorzichtig, onzorgvuldig en nalatig heeft gehandeld. Hij veroordeelt het bedrijf overeenkomstig de eis tot een boete van 60.000 euro, waarvan 20.000 euro voorwaardelijk. Daarbij geldt een proeftijd van drie jaar.

Bron: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOVE:2020:1668