Op de stormachtige februarimiddag was ik met generatie 3 het bos ingetrokken want van al dat binnen zitten, wordt zo’n kind maar duf en chagrijnig. Dus hup, de paden op en de lanen in.
Hoewel ik in deze driejarige nazaat maar weinig uiterlijke gelijkenissen met mijzelf zie, is er onderhuids wel degelijk een genetisch lijntje. Zo blijkt het kind (een meisje nota bene) dezelfde rare fascinatie voor sporen van trekkerbanden te hebben als ik. De trekkerbandprofielafdruk, ach, de machtige stempel in vochtige klei, het ultieme symbool van de mechanisatie. Of zoiets bedoel ik.
Afijn, nadat wij een omgevallen boom, een dode haas en een ‘dunne dennenappel’ hadden bestudeerd, bereikten wij de rand van het bos en daarmee het begin van het weiland, waar het kind tot mijn grote genoegen fraaie exemplaren van trekkersporen aantrof.
Het bleek te gaan om verse afdrukken en dus kon de trekker niet ver weg zijn. En inderdaad, reeds na enkele minuten verscheen een grommend monster, een John Deere 6175R voor ingewijden, met een volle bemester van Veenhuis erachter, werkelijk een enorm ding. De injectieunits daalden statig neder en daar ging de aanspanning, 48 parallelle sporen in het gras achterlatend als een kam in een vetkuif. Geweldig.
Maar toen kwam het. Toen moest ik gaan uitleggen wat het ding doet, waar de slangen voor dienen, waarom poep goed is voor gras, waarom het gras moet groeien, waarom de poepkar geel is, waarom zus en waarom zo.
Achteraf gezien, ben ik didactisch gezien erg tevreden over mijn gedetailleerde uitleg van de praktijktesten met hybride kouterschijven in de injectie-units die het merk Veenhuis nu uitvoert. Ik wees de kleine erop dat daarvoor, in nauw overleg met kunststofleverancier Vink, een selectie is gemaakt van vier mogelijk geschikte thermoplasten, namelijk: polyamide, polyethyleentereftalaat, ultrahoogmoleculairgewicht polyethyleen en polyoxymethyleen.
Want ja, je moet het voor zo’n kind natuurlijk niet meteen nodeloos ingewikkeld maken.
Henk Heuvelman