Geniale verzinsels

Een van mijn favoriete boeken is ‘De slinger van Foucault’ van de Italiaanse schrijver en historicus Umberto Eco. Het doet totaal geen recht aan dit lijvige meesterwerk om het samen te vatten, maar het verhaal begint in een semi-frauduleuze uitgeverij, waar de redacteuren op eigen initiatief en op basis van research en fantasie een boek samenstellen over een vermeend complot om de wereldmacht in handen te krijgen. Bij verder onderzoek blijkt dat complot in werkelijkheid al eeuwenlang te bestaan, en veel roemruchte historische figuren vertolkten daarin een sleutelrol.

Ik moest daar aan denken bij de toekenning van de Nobelprijs aan Peter Higgs en Fran?ois Englert. Samen met de al overleden Robert Brout  stelden zij in de jaren zestig van de vorige eeuw een theorie op over massa, die te moeilijk is om hier even uit te leggen – vooropgesteld dat ik dat al zou kunnen. Om die theorie kloppend te krijgen, hadden ze een nog niet bekend deeltje nodig, dus dat verzonnen ze er bij. Een geniaal verzinsel, want zoals bekend werd pas vorig jaar aangetoond dat zo’n deeltje werkelijk bestaat: het zogeheten Higgs-deeltje.

Het is telkens weer verbluffend om te zien hoe theoretisch fysici verschijnselen kunnen verklaren door dingen te verzinnen die later ook nog waar blijken te zijn. Einstein had daar ook een handje van. Of zou het zo zijn dat ze – zoals in ‘De Slinger’ – zoeken naar beschrijvingen van dingen die zelfs door het knapste mensenbrein helemaal niet te bevatten zijn – en dat ze uitsluitend op een heel geraffineerde manier elkaars briljante verzinsels met geniale fantasieën bevestigen? Laten we er maar van uit gaan – dat is wel zo handig als je techniek bedrijft – dat ze op het juiste spoor zitten, en dat er in ieder geval nog heel veel valt te ontdekken en bewijzen. Een beetje zoals mijn dochter die na een paar dagen eerste klas lagere school (die had je toen nog) de letter ‘e’ had geleerd en mij vroeg: "Weet ik nou alles?" Nee, wij weten in de verste verte nog niet alles.

Daar komt nog bij dat tussen verzinnen en weten nog werelden van ongebreidelde fantasie liggen. Ik heb Robbert Dijkgraaf eens op een kunst- en techniekfestival horen uitleggen waarom alle elektronen in het – ons bekende – universum precies identiek zijn. Volgens een Amerikaans natuurkundige komt dat, doordat het er maar één is. Die reist door de tijd, permanent heen en terug  en daarom komen we ‘m zo vaak tegen. En wat te denken van de Nikhef wetenschapper die aan een lekenpubliek de LHC in Genève als volgt verklaarde: als je in de normale wereld twee biljartballen tegen elkaar laat botsen, dan heb je na die botsing nog steeds twee biljartballen. Maar als je dat in een deeltjesversneller doet dan houd je daarna een paraplu, een kinderwagen en een strandstoel over. Dan sta je even later toch wel enigszins in verwarring op de stoep…

En voor de goede orde: zo’n kwantumparapluutje is nog niet aangetoond. Maar misschien over een halve eeuw wel Nobelprijs-materiaal…

Henk de Vries