
Ik bezocht eens een aluminiumgieterij van PSA Peugeot Citroën, ergens boven in Frankrijk. De directeur, een fier mannetjesputtertje uit de Elzas, was een echte manager en ging dus al na heel korte tijd in getallen praten. Nu is dat in normale omstandigheden al lastig voor mij, laat staan als het in het Frans gebeurt. Want voordat ik heb uitgerekend hoeveel trois-mille-deux-cents-quatre-vingt-dix-neuf is …
Desondanks begreep ik wel uit zijn verhaal dat hij met zijn gloeiende en vonkende fabriek best wel veel energie gebruikte en dat vond-ie stoer, het was duidelijk iets om trots op te zijn. Voor het goede begrip: het ging dus over één aluminiumgieterijtje van één autofabrikant en dat ene gieterijtje van die ene autofabrikant verbruikte net zo veel aardgas als de hele stad Straatsburg met z’n 275 duizend inwoners bij elkaar. Dit was de blijde boodschap en de chef wachtte breed glunderend op ons applaus.
Nu, na ruim een jaar in de kunststof, valt mij steeds op wat voor enorme hoeveelheden energie ook de kunststof- en rubberbusiness moet gebruiken. Polymeren hebben nogal eigen ideeën, vooral over wat zij níet willen maar waarvan wij hebben besloten dat het toch moet. Dus dwingen we ze met gigantisch zware machines en onmetelijke hoeveelheden energie, de megawatts vliegen je om de oren. Maar gek genoeg lijkt het totaal geen issue te zijn, terwijl energie na grondstof en personeel in het kunststofbedrijf toch de derde kostenpost is, heb ik begrepen. De weerstand tegen energiegebruik in de branche is klein, volgens mij wordt het gezien als een onoverkomelijk iets, iets wat er altijd was en er altijd zal zijn, zoals het aambeeld in de smederij.
En stiekem, heel stiekem, geeft de grootte van ons transformatorhuis natuurlijk ook de nodige status. Size matters. En iets van het directeurtje uit de Elzas zit in ons allemaal.
Henk Heuvelman