Wat is er gewijzigd in de ‘nieuwe’ noodstopnorm?

De norm NEN-EN-ISO 13850 uit 2008 die de ontwerpbeginselen van een noodstop beschrijft, is in november vorig jaar vervangen. Sinds mei 2016 is de norm ook geharmoniseerd onder de Machinerichtlijn 2006/42/EG. In de nieuwe norm is vooral een aantal onderwerpen verduidelijkt of geconcretiseerd. De belangrijkste onderwerpen die in de nieuwe norm zijn toegevoegd op een rij.

In principe moet het zo zijn dat het bedienen van een noodstoptoestel tot gevolg heeft dat de complete machine of een samengestelde machine (zoals bijvoorbeeld een productielijn) ‘ge-noodstopt’ wordt. Onder bepaalde omstandigheden biedt de norm nu mogelijkheden om het bereik van een noodstop te beperken tot secties van een machine of slechts enkele machines in een complete productielijn. In de norm wordt dit aangeduid als ‘span of control’. Hierbij is het ook mogelijk dat verschillende ‘spans of control’ elkaar kunnen overlappen.

‘Span of control’

Heeft bij een productielijn activering van een willekeurig noodstoptoestel van de machine tot gevolg dat een noodstopfunctie voor de complete productielijn wordt geactiveerd, dan is er sprake van een ‘single span of control’. Het is mogelijk dat het stoppen van een complete productielijn als gevolg van het activeren van de noodstopfunctie nieuwe risico’s introduceert. Ook kan het leiden tot een onnodige negatieve invloed op de productie. Onder bepaalde voorwaarden kan de productielijn of machine in een dergelijke situatie worden opgedeeld in secties. Een noodstoptoestel in een bepaalde sectie stopt bij activering vervolgens alleen die specifieke sectie en niet de complete productielijn. In die situatie wordt er gesproken van ‘multiple spans of control’.

span of controlBij ‘single span of control’ leidt activering van een willekeurig noodstoptoestel in een productielijn tot een complete noodstop van de hele productielijn.

span 2

Is er sprake van ‘multiple spans of control’ dan stopt een noodstoptoestel in een bepaalde sectie indien geactiveerd alleen die specifieke sectie – niet de complete productielijn.

span 3

De ‘span of control’ (of bereik) van een noodstoptoestel moet vanaf de bedienpositie van elk noodstoptoestel duidelijk en ondubbelzinnig zijn

   

Voorwaarden

Het opdelen in verschillende secties is alleen toegestaan wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

–             De secties waarin een machine met betrekking tot het bereik van een noodstop wordt ingedeeld (‘span of control’), moeten duidelijk worden gedefinieerd en identificeerbaar zijn.

–             Noodstoptoestellen moeten gemakkelijk geassocieerd kunnen worden met het gevaar dat een noodstop vereist.

–             De ‘span of control’ (of bereik) van een noodstoptoestel moet vanaf de bedienpositie van elk noodstoptoestel duidelijk en ondubbelzinnig zijn.

Het wordt afgeraden om het bereik van een noodstoptoestel met behulp van tekstuele aanwijzingen aan te duiden. Het moet in één oogopslag duidelijk zijn welke sectie gestopt wordt bij het bedienen van een noodstoptoestel. Wanneer het bereik niet onmiddellijk duidelijk is aan de hand van de locatie van het noodstoptoestel, wordt geadviseerd om het bereik door middel van pictogrammen te verduidelijken. Het pictogram moet nabij het noodstoptoestel worden aangebracht en het pictogram zelf moet duidelijk aangeven over welke secties het gaat. Om verwarring te voorkomen moet worden geprobeerd om noodstoptoestellen met een verschillend bereik niet te dicht bij elkaar in de buurt te plaatsen.

Markeringen

Een praktische methode om de verschillende noodstopsecties af te bakenen is gebruik te maken van (kleur)markeringen waarbij eventueel rekening gehouden moet worden met het feit dat mensen kleurenblind kunnen zijn. Behalve door de kleur, kan het zinvol zijn om de markeringen ook onderscheidend te maken door een ander patroon. In het schematische voorbeeld van ‘multiple spans of control’ is met behulp van arcering aangeduid op welke secties een noodstoptoestel betrekking heeft. In dit voorbeeld zijn drie noodstoptoestellen aanwezig waarbij de middelste noodstop alle secties stopt en de buitenste noodstoptoestellen alleen de buitenste secties. Uiteraard mag een geactiveerde noodstop in een bepaalde sectie het activeren van een noodstop in een andere sectie niet onmogelijk maken en mag de opdeling in secties nooit risicoverhogend zijn.

STO/SS1

Vanuit de nieuwe norm wordt, net zoals uit de voorgaande norm, verwezen naar de norm EN-IEC 60204-1 voor de definitie van de stopcategorieën. Voor een noodstop zijn alleen de stopcategorieën 0 en 1 toegestaan:

–             Stopcategorie 0 houdt in dat de bewegingen worden gestopt door de energie naar de actuatoren af te schakelen.

–             Bij stopcategorie 1 komen eerst de bewegingen op een gecontroleerde wijze tot stilstand om vervolgens alsnog de energie naar de betreffende actuatoren uit te schakelen.

In de nieuwe norm wordt nu een aantal voorbeelden genoemd behorende bij deze stopcategorieën. Opvallend hierbij is dat de ‘Safe Torque Off-‘ en de ‘Safe Stop1’-functies nu expliciet zijn benoemd behorende bij respectievelijk stopcategorie 0 en stopcategorie 1 (mits deze functies in overeenstemming zijn met de norm IEC 61800-5-2).

Gesteld wordt dat het niet essentieel is om een fysieke isolatie te bewerkstelligen om de energie naar de betreffende actuatoren af te schakelen. In bepaalde gevallen is het toegestaan om het vermogen dat noodzakelijk is om koppel of kracht op te bouwen of te verwijderen zonder een fysieke isolatie te bewerkstelligen. Voorbeelden hiervan zijn ontkoppeling (mechanisch) en STO/SS1 (elektrisch).

stosto

Een ‘Safe Torque Off’-functie valt expliciet in noodstopcategorie 0. Voor Safe-Stop1-functies is dat noodstopcategorie 1.

Additionele noodstoptoestellen

Zoals ook in de vorige versie van de norm het geval was, moeten op alle bedienposities van de machine noodstoptoestellen geplaatst worden. Tenzij uit de risicobeoordeling blijkt dat dit niets toevoegt. Het kan afhankelijk van de risico’s ook noodzakelijk zijn om andere locaties dan de bedienpositie te voorzien van een noodstoptoestel.

Wanneer een machine is uitgerust met een draadloos bedienstation of een bedienstation dat inactief kan worden gemaakt of kan worden losgekoppeld van de machine, is additioneel minimaal één vast met de machine verbonden noodstoptoestel vereist. Aanvullend moet dan minimaal één van de volgende maatregelen worden genomen om verwarring tussen actieve en niet actieve noodstoptoestellen te voorkomen:

–             kleurverandering van een actief noodstoptoestel door verlichting;

–             automatische (zelf bediende) bedekking / afscherming van een inactief noodstoptoestel of wanneer dit niet mogelijk is een handbediende met de noodstop verbonden afscherming waarmee een niet actief noodstoptoestel kan worden afgedekt;

–             een inherent in de machine aangebrachte opberglocatie voor niet actieve mobiele bedienstations met noodstoptoestel.

Uiteraard moet in de gebruiksaanwijzing van de machine worden aangegeven welke maatregelen zijn genomen om verwarring bij het gebruik van noodstoptoestellen te voorkomen.

Locaties

In de nieuwe norm wordt een aantal voorbeelden van locaties genoemd die in de risicobeoordeling beschouwd zouden kunnen worden om te bepalen of daar een noodstop noodzakelijk is:

–             bij in- en uitgangen van de machine;

–             op locaties waar interventie aan de machine of het productieproces vereist is (bijvoorbeeld bediening met hold-to-run-functie);

–             alle locaties waar interactie tussen mens en de machine is te verwachten (bijvoorbeeld bij productin- en uitvoer).

Ook worden er eisen gesteld aan de hoogte waarop een noodstoptoestel moet worden geplaatst ten opzichte van de vloer of een bordes:

–             Noodstop-voetpedalen dienen op hetzelfde niveau als de vloer te worden gepositioneerd.

–             Alle overige vast aangebrachte noodstoptoestellen dienen op een hoogte tussen de 0,6 – 1,7 m te zijn bevestigd. Hierbij moet rekening gehouden worden met het feit dat een noodstop die zich op een hoogte van 1,7 m van de vloer bevindt, binnen een kleiner horizontaal gebied te bereiken is dan een noodstop die op een hoogte van bijvoorbeeld 1 m is geplaatst.

Bij de plaatsing van noodstoptoestellen moet tevens worden voorkomen dat een noodstoptoestel kan worden geblokkeerd of onbereikbaar kan worden als gevolg van de werking van de machine of door een bewuste actie van een gebruiker

locaties  

Anders dan een noodstop-voetpedaal moeten overige vast aangebrachte noodstoptoestellen op een hoogte tussen 0,6 – 1,7 m zijn bevestigd.

Sleutel

Om verwondingen aan de hand te voorkomen, moet het gebruik van noodstoptoestellen die met een sleutel ontgrendelbaar zijn worden vermeden. Als het niet mogelijk is om een type noodstoptoestel te kiezen zonder sleutel, moet een duidelijke waarschuwing aangebracht worden dat de sleutel niet in het noodstoptoestel aanwezig mag blijven. Ook in de gebruiksaanwijzing moet aangegeven worden dat de sleutel alleen bedoeld is om te kunnen resetten en dat deze na het resetten uit het noodstoptoestel verwijderd dient te worden.

stopkleinOm verwondingen aan de hand te voorkomen, moet het gebruik van noodstoptoestellen die met een sleutel ontgrendelbaar zijn worden vermeden.

Minimaal PLc / SIL1

Waar de vorige norm de titel ‘Veiligheid van machines – Noodstop- Ontwerpbeginselen’ had, is de titel van de nieuwe norm veranderd in ‘Veiligheid van machines – Noodstopfunctie- Ontwerpbeginselen’. De subtiele aanpassing van de titel is het gevolg van een aantal eisen dat betrekking heeft op de noodstopfunctie als geheel in plaats van alleen op de noodstoptoestellen. Eén van de eisen die betrekking hebben op de veiligheidsfunctie ‘noodstop’ is dat deze in overeenstemming met de Performance Level-norm (ISO 13849-1) of SIL-norm (IEC 62061) moet zijn. Bij de bepaling van het vereiste PL- of SIL-niveau van de noodstopfunctie moet het doel van de noodstopfunctie in de machine in beschouwing worden genomen. Met andere woorden, de risicobeoordeling is hier leidend. De noodstopfunctie moet minimaal over een PLc- of SIL1-kwalificatie beschikken.

Kraag

Noodstoptoestellen moeten zo zijn ontworpen en zijn geplaatst dat onbedoeld bedienen wordt vermeden. Voor zover het ontwerp van de machine het toelaat moet dit bereikt worden door het kiezen van geschikte locaties of andere maatregelen zoals:

–             noodstoptoestellen niet in de buurt van plaatsen waar de kans groot is dat ze per ongeluk worden bediend;

–             het type noodstoptoestel afstemmen op de locatie waarbij rekening wordt gehouden met onbedoeld kunnen activeren;

–             keuze van grootte en afmetingen van een noodstoptoestel;

–             het noodstoptoestel iets verzonken in het bedienpaneel aanbrengen.

Wanneer het noodzakelijk is dat er maatregelen getroffen worden tegen onbedoeld bedienen van een noodstoptoestel en bovenstaande maatregelen zijn praktisch niet uitvoerbaar, is het toegestaan om onder een aantal voorwaarden een ‘beschermend omhulsel’/kraag toe te passen. De kraag mag geen scherpe randen of ruwe oppervlakken hebben die kunnen leiden tot letsel bij het bedienen van een noodstoptoestel. Een kraag moet zo zijn geconstrueerd dat bediening met de palm van de hand mogelijk blijft vanuit elke voorzienbare positie van de gebruiker van de machine.

Eventuele maatregelen ter voorkoming van onbedoeld bedienen van een noodstoptoestel mogen nooit het risico creëren dat het noodstoptoestel niet bedienbaar is, of afbreuk doen aan de zichtbaarheid en identificatie van een noodstoptoestel.

Mobiele bedieningsstations

Wanneer gebruik gemaakt wordt van mobiele/draagbare – eventueel draadloze – bedieningsstations moeten deze zijn uitgerust met een noodstoptoestel, omdat dit gezien moet worden als een bedienplek. Het in- of uitpluggen van een mobiel bedienstation – en de eventuele reactie daarop van de machine – zal moeten worden beschouwd in de risicobeoordeling.

Wanneer een noodstoptoestel van een draadloos bedienstation is bediend, mag het niet mogelijk zijn de noodstopfunctie te resetten door bijvoorbeeld de spanning van de machine (of draadloos bedienstation) tijdelijk te onderbreken. De noodstopfunctie mag alleen kunnen worden gereset door/na het resetten van het bediende noodstoptoestel van het draadloze bedienstation.

Is de ‘span of control’ van een draadloos noodstoptoestel niet volledig waarneembaar, dan moeten aanvullend op de mogelijkheid om het noodstoptoestel zelf te resetten extra resetknoppen rondom de machine worden aangebracht. Dit dwingt de gebruiker vast te stellen dat de machine veilig is en de noodstop kan worden gereset.

Dennis van Loon, consultant machineveiligheid, D&F

http://www.denf.nl/