Vraag over voltooide/niet-voltooide machine

Het blijft lastig om te bepalen wanneer er sprake is van een ‘voltooide’ machine dan wel ‘niet voltooide machine’. Zijn hier handige criteria voor?

De definitie van niet-voltooide machine luidt volgens de Machinerichtlijn artikel 2 lid g):
„niet voltooide machine”: een samenstel dat bijna een machine vormt maar dat niet zelfstandig een bepaalde toepassing kan realiseren.
Een aandrijfsysteem is een ‘niet-voltooide’ machine.  Denk bijvoorbeeld aan een elektromotor plus aangebouwde reductor of een verbrandingsmotor of een hoogspanningsmotor.
Een niet-voltooide machine is slechts bedoeld om te worden ingebouwd in of te worden samengebouwd met een of meer andere machines of andere niet-voltooide machine(s) of uitrusting, tot een machine waarop deze richtlijn van toepassing is.
Niet-voltooide machines die vallen onder de machinerichtlijn, zijn producten die zijn bestemd om machines te vormen waarop de machinerichtlijn van toepassing is.
"Een samenstel dat bijna een machine vormt" betekent dat een niet-voltooide
machine een product is dat gelijkwaardig is aan machines in de enge zin van artikel 1 lid 1a, dat wil zeggen ‘een samenstel van onderling verbonden onderdelen of componenten waarvan er ten minste één beweegt, maar dat enkele elementen mist om de bepaalde toepassing ervan te kunnen uitvoeren.’ 
Niet-voltooide machines moeten daarom worden afgebouwd tot uiteindelijke machines die de bepaalde toepassing ervan kunnen uitvoeren. 
Deze afbouw betreft niet de montage van een aandrijfsysteem op een machine die zonder aandrijfsysteem is geleverd, maar door de fabricant bedoeld is om te worden voorzien van een aandrijfsysteem.  Deze afbouw betreft ook niet de aansluiting op de plaats van gebruik of op kracht- of aandrijfbronnen.
Het belangrijkste criterium om een machine als een niet-voltooide machine te bestempelen is de vraag of de machine zelfstandig een zogenaamde “bepaalde toepassing” kan realiseren.
Uitleg 35 van de gids voor de toepassing van de Machinerichtlijn (http://bit.ly/NL-gids_MRL2006 ) zegt hierover:
Machines moeten bruikbaar zijn voor een bepaalde toepassing. Typische machinetoepassingen zijn bijvoorbeeld de verwerking, behandeling of verpakking van materialen of de verplaatsing van materialen, voorwerpen of personen.
Vaak wordt de vergissing gemaakt dat men zegt: “Onze machine kan pas zijn functie vervullen als hij wordt ingebouwd in de productielijn.” 
Dit is een verkeerde interpretatie van het begrip ‘bepaalde toepassing’. Neem bijvoorbeeld een omsnoeringsmachine die een kunstof snoer om een geladen pallet kan aanbrengen. De machine wordt geleverd met eigen besturing. De machine moet tussen twee pallettransportbanen worden geplaatst en kan dus alleenstaand niet functioneren. Toch is er sprake van een voltooide machine, omdat na aansluiten van de energievoorziening en aanbrengen van de aanstuursignalen de machine de omsnoering (zijn eigen ‘bepaalde toepassing’) kan uitvoeren.  
Ook wordt soms aangenomen dat machines die verkocht worden zonder beveiligingsmaatregelen, zoals afschermingen en lichtschermen, vanwege inbouw in een lijn IIB machines zijn.  Uitleg 46 van de gids voor de toepassing van de Machinerichtlijn (http://bit.ly/NL-gids_MRL2006 ) zegt hierover: “Machines die op zich de bepaalde toepassing ervan kunnen uitvoeren, maar alleen de benodigde beveiligingsmiddelen of veiligheidscomponenten missen, worden niet beschouwd als niet-voltooide machine. Let vooral op de dubbele negatie in het laatste stuk van de zin.
Bovenstaand antwoord is afkomstig van Fusacon Functional Safety Consultants Nederland