Je maakt fantastische hightechapparaten en hebt daarvoor een merk geregistreerd. Je hebt een goede naam opgebouwd. In reviews van tech-magazines krijgen je apparaten hoge cijfers. Dan zijn wederverkopers vaak ook belangrijk. Wat mogen die wel en niet?
Doorverkoop mag, tenzij
Laten we vooropstellen dat een ander merkartikelen gewoon mag doorverkopen, als ze eenmaal door of met jouw toestemming in ‘Europa’ in het verkeer zijn gebracht. Ongeacht of dat nieuwe apparaten of tweedehandsjes zijn. Je merkrechten zijn dan, in juridische taal, ‘uitgeput’. Alleen als je als merkhouder een ‘gegronde reden’ hebt om je tegen verdere verhandeling te verzetten, ligt het anders.
Wanneer gegronde reden voor verzet tegen doorverkoop? Een lijstje
Maar wanneer is er dan sprake van een gegronde reden? Dat kan van alles zijn. De wetgever heeft expres een vaag begrip gebruikt dat de rechter in moet vullen. Mensen houden van lijstjes, dus dan toch een (incompleet) lijstje met de meest voorkomende voorbeelden:
– verkopen van beschadigde of gewijzigde producten (staat al als voorbeeld in de wet);
– ompakking die de reputatie van jouw merk aantast (speelt veel bij medicijnen);
– je licentienemers hebben met jou een licentieovereenkomst die om prestigeredenen de verkoop aan discounters verbiedt. Je licentiehouder verkoopt toch aan discounters. Als daardoor de allure en het prestigieuze imago die jouw waren een luxueuze uitstraling geven, worden aangetast, heb je een gegronde reden tot verzet (zaak over parfums);
– reclame die de indruk wekt dat de wederverkoper tot jouw distributiesysteem behoort of dat er een bijzondere band met jou is, terwijl dat niet zo is (zaak over een BMW-dealer).
Recent voorbeeld van de meest voorkomende gegronde reden
Met die laatste gegronde reden uit het lijstje zullen de lezers van deze site waarschijnlijk het meest worden geconfronteerd. Daarom zal ik een recente rechtszaak eruit lichten om deze gegronde reden duidelijker te maken. Wat was er aan de hand? Een wederverkoper van merkartikelen handelde in een grote hoeveelheid merken. De onderneming vervoerde alle merkartikelen in één en dezelfde verpakking. Dit was een eigen verpakking, volledig in de huisstijl van de wederverkoper. Op die verpakking waren de merknamen waarin de wederverkoper handelde, afgedrukt, maar dan wel in de huisstijl, het lettertype, lettergrootte en -dikte en in de huiskleuren van de wederverkoper.
De rechter oordeelde dat dit niet mocht, omdat de wederverkoper daardoor merkinbreuk maakt. Zo trok de wederverkoper de reputatie van de merken naar zich toe en was er sprake van overhevelen van de aantrekkingskracht en de reputatie van de merken naar de wederverkoper. Een versterkende factor was dat alle merken bij elkaar stonden en losgekoppeld waren van het specifieke merkproduct dat in de verpakking zat.
De rechter oordeelde dat dit een ongebruikelijke manier van werken is. De afnemers kennen deze werkwijze niet en denken dus dat er een economische band tussen de merken en de wederverkoper is. Die suggestie vormt merkinbreuk.
Moraal van dit verhaal
Een merk is een kostbaar bezit. Wat je als merkhouder mag verbieden en wat je moet tolereren en wat je als wederverkoper mag doen en wat moet laten is een kritische balans. Het onderwerp van dit stukje – de suggestie van een economische band – vraagt dat je in de schoenen van de afnemer gaat staan: kan die denken dat de wederverkoper en het merk ‘iets met elkaar te maken hebben’ … Ga er maar aan staan … Hulp nodig? Maak gebruik van ons gratis spreekuur IE-ICT-Techniek.
Mr. Hub Dohmen
Dohmen advocaten
twitter