Moet een brandblusinstallatie voor een machine CE-gemarkeerd worden?

Ons bedrijf staat op het punt om een brandblusinstallatie van een toeleverancier aan te schaffen. De installatie wordt door de toeleverancier ingebouwd in een automatische parkeermachine voor auto´s in een appartementengebouw.

De centrale krijgt een signaal vanuit de machine als een beginnende brand is gedetecteerd en stuurt een signaal naar een CO2-afsluiter. De afsluiter opent en het CO2 wordt de parkeermachine ingeblazen, waarmee de brand zal worden geblust.
Ons bedrijf heeft hierover de volgende CE-vragen:
  1. Moet een brandblusinstallatie voor een machine CE-gemarkeerd worden? 
  2. Is een brandblusinstallatie een veiligheidscomponent onder de Machinerichtlijn? 

Antwoord op vraag 1

Een brandblusinstallatie bestaande uit een brandmelder, een brandmeldcentrale, een CO2-afsluiter en een CO2-cilinder is geen machine en valt buiten de scope van de Machinerichtlijn. Dit omdat de installatie, buiten de bewegende CO2-afsluiter, geen bewegende delen bevat en daarom niet valt onder één van de definities van ‘machine’ uit artikel 2 van de Machinerichtlijn.
De brandblusinstallatie bevat zeker onderdelen die als product dienen te voldoen aan één of meer EU-richtlijnen, zoals bijvoorbeeld de Laagspanningsrichtlijn en de EMC-richtlijn. De totale brandblusinstallatie wordt onderdeel van een vaste installatie en wordt hierin ingebouwd. Deze installatie is specifiek en wordt niet in serie gebouwd. Nu is een terechte vraag natuurlijk: dient de brandblusinstallatie in zijn geheel als een product CE-gemarkeerd te worden onder de geldende laagspanningsrichtlijn 2014/35/EU en/of de EMC-richtlijn 2014/30/EU?
In artikel 19 van de EMC-richtlijn wordt, wat betreft de CE-markering en de EG-verklaring van overeenstemming, een uitzondering gemaakt voor apparaten die eenmalig in een vaste installatie worden ingebouwd. Met andere woorden, een CE-markering op basis van de EMC-richtlijn is niet wettelijk vereist. Dit is ook vastgelegd in Opmerking (36): ‘Vanwege hun specifieke eigenschappen is er voor vaste installaties geen CE-markering of EU-conformiteitsverklaring nodig.’
Ook een leverancier van een vaste installatie hoeft volgens de Laagspanningsrichtlijn geen overeenstemmingsprocedure te doorlopen en geen CE-markering te plaatsen. Wel zal door middel van documenten moeten worden aangetoond dat de toegevoegde componenten/ apparaten elektrisch veilig zijn en dat de elektrische veiligheid van de vaste installatie niet negatief wordt beïnvloed. Dit omvat het aantonen dat de door leverancier toegeleverde producten conform de gebruiksaanwijzing en de installatiehandleiding van de fabrikant wordt toegepast.

Antwoord op vraag 2

Bijlage V van de Machinerichtlijn 2006/42/EG bevat een indicatieve lijst met de veiligheidscomponenten bedoeld in artikel 2, onder c), zie kader 1. De brandblusinstallatie valt onder geen van de definities in bijlage V van de Machinerichtlijn. Daardoor kan de conclusie worden getrokken dat hierboven beschreven brandblusinstallatie niet dient te worden gezien als een veiligheidscomponent.
 
Deze vraag is beantwoord door FUSACON B.V.    
Kader 1
Machinerichtlijn 2006/42/EG Bijlage V bevat een indicatieve lijst met de veiligheidscomponenten bedoeld in artikel 2, onder c), zie hieronder:

  1. Afschermingen voor verwijderbare mechanische overbrengingssystemen.
  2. Beveiligingsinrichtingen voor de detectie van personen.
  3. Aangedreven beweegbare afschermingen met vergrendeling voor de machines, bedoeld in de punten 9, 10 en 11 van bijlage IV.
  4. Logische eenheden ter verzekering van veiligheidsfuncties.
  5. Kleppen met extra voorzieningen voor storingsdetectie voor de beheersing van gevaarlijke bewegingen of machines.
  6. Systemen voor de afvoer van emissies van machines.
  7. Afschermingen en beveiligingsinrichtingen ter bescherming van personen blootgesteld aan bewegende delen die zijn betrokken bij het werk met de machine.
  8. Bewakingsvoorzieningen voor belastingsbegrenzing en beheersing van de bewegingen bij hijs- en hefmachines.
  9. Veiligheidsmiddelen om personen op hun zitplaatsen te houden.
  10. Noodstopvoorzieningen.
  11. Ontladingssystemen om accumulatie van potentieel gevaarlijke elektrostatische lading te voorkomen.
  12. Energiebeperkingsvoorzieningen en voorzieningen voor drukontlasting als bedoeld in de punten 1.5.7, 3.4.7 en 4.1.2.6 van bijlage I.
  13. Systemen en voorzieningen om geluidsemissies en trillingen te beperken.
  14. Kantelbeveiligingsinrichtingen (ROPS).
  15. Constructies ter bescherming tegen vallende voorwerpen (FOPS).
  16. Met twee handen te bedienen bedieningsorganen.
  17. In de volgende lijst opgenomen componenten voor machines voor het heffen en/of laten dalen van personen tussen verschillende stopplaatsen:
  • a)    grendelinrichtingen van schachtdeuren;
  • b)    vanginrichtingen die de vrije val van de drager of ongecontroleerde opwaartse bewegingen moeten verhinderen;
  • c)    snelheidsbegrenzers;
  • d)    energieopnemende buffers met, — hetzij niet-lineaire karakteristiek, — hetzij terugslagdemping;
  • e)    energieafvoerende buffers;
  • f)    veiligheidsinrichtingen op vijzels van de hydraulische circuits wanneer deze als vanginrichtingen worden gebruikt;
  • g)    elektrische veiligheidsinrichtingen in de vorm van veiligheidsschakelaars met elektronische componenten.